vrijdag 24 januari 2014

Voetballen in Saint Nogiets

Sinds het begin van dit schooljaar doet Rocco aan voetbal. Als ouder van nu leek het ons een goed idee Rocco te stimuleren een sport te beoefenen. Niet omdat hij te weinig lichaamsbeweging krijgt. Hij is bijna altijd buiten: Aan het fietsen, op zijn manier aan het helpen op het bedrijf, aan het ravotten met de honden of de kippen of op zoek naar slakken, hagedisjes en wormen. Genoeg lichaamsbeweging dus.

Maar, zoals algemeen bekend is, denken ook wij dat sporten niet alleen gezond voor het lichaam is maar ook voor de geest. Zo schijn je door te sporten spelenderwijs te leren hoe je moet samenwerken, presteren en omgaan met winst en verlies. Van slakken en wormen leer je zoiets niet dus gingen we op zoek naar de juiste sport voor Rocco.

Na eerst sporten die mamma wel wat leek te hebben uitgeprobeerd, zoals tennis, judo en basketbal, werd het uiteindelijk voetbal. Niet de bal, waar elk jongetje betoverd door lijkt te zijn, trok hem over de streep maar het magische woord VRIENDJES. Maarliefst twee klasgenootjes (van de drie) bleken ook op voetbal te zitten.

Op naar Saint Nogiets
Na een aantal maanden trainen was het dan eindelijk zover. Rocco werd opgeroepen voor zijn eerste voetbalwedstrijd. Uit. Zaterdagmiddag werden we verwacht op de parkeerplaats van het thuisstadion. En van daaruit zouden we gezamenlijk naar de tegenstander vertrekken.

Omdat ik veel zenuwachtiger dan Rocco ben die middag, zijn we natuurlijk veel te vroeg op de afgesproken plek. Rocco vraagt nog of we te laat zijn maar een kwartier na afgesproken tijd komt uiteindelijk iedereen opdagen. De meeste ouders vertrekken een stuk sneller dan dat ze gekomen zijn en samen met de trainer en nog twee ouders blijven we achter met een kluitje jongens. We verdelen de kinderen over onze auto’s en de trainer vertelt waar we moeten zijn. Een dorpje, Saint Nogiets, waar ik nog nooit ben geweest. Ik heb geen idee waar het is. De trainer probeert me nog uit te leggen waar het is maar zegt al snel dat ik hem maar moet volgen. Vervolgens springt hij in zijn auto en rijdt met piepende banden de parkeerplaats af.

Met moeite houd ik hem bij en het groene stipje dat ik moet volgen wordt kleiner en kleiner. Als Nederlander ben ik opgegroeid met rechte wegen en nog steeds niet gewend aan Franse kronkel weggetjes waar het platteland mee gesierd is. Vaak laat ik me dan ook verrassen door snelheidsborden. Waar ik met moeite in scherpe bochten 50 km/h haal, staat vaak een bord 70 langs de kant van de weg.

Na een heuveltje, vlak voor het dorpje waar we moeten zijn, verlies ik uiteindelijk de auto van de trainer uit het oog. Ook de jongetjes bij mij in de auto hebben geen flauw idee waar de auto van de trainer is gebleven. Iets verderop is er een driesprong. Ik ga naar rechts maar lijkt op niets of nog meer platteland uit te monden. Een paar honderd meter later kan ik keren en rijdt terug naar de driesprong. Ook linksaf lijkt geen goede optie. Het wordt steeds stiller in de auto en het lijkt erop dat het mij is gelukt te verdwalen in het kleinste dorpje van Frankrijk. Maar dan ziet één van de jongetjes half verscholen onder een verdorde braamstruik een bordje met het woord ‘Stade’. Het bordje wijst naar een onverhard pad dat leidt naar het voetbalveld verscholen achter een haag van bomen en struiken. Met het zweet op mijn voorhoofd komen we nog net op tijd aan bij het voetbalveld.

Snel omkleden
De trainer geeft aan dat we ons moeten haasten met aankleden. De spullen staan in de kleedkamer. Tenminste wat daarvoor doorgaat. Een klein koud afgebladderd stenen schuurtje zonder verwarming. Een kaal peertje aan het plafond dient als verlichting. Gelukkig zijn er wel bankjes en haakjes aanwezig. Op volgorde leg ik de kleren neer die de jongens moeten aantrekken. Eerst de kledingstukken met lange mouwen en pijpen en vervolgens de kledingstukken met de korte mouwen en pijpjes. Dan de sokken, voetbalschoenen, handschoenen en mutsen. Want het is erg koud vandaag. Vier graden maar door de ijzige wind een veel lagere gevoelstemperatuur.

Gelukkig kunnen de jongetjes bijna alles zelf aantrekken. Alleen met de sokken en voetbalschoenen moet ik ze helpen. Met veel moeite hijs ik ze in hun sokken tot die tot over de knieën rijken en bedenk me of het toch niet beter is dat Rocco op tennis of judo gaat. Ook vraag ik me af waarom die sokken zo hoog moeten worden opgetrokken. Wanneer ik bij het laatste jongetje ben, weet ik het weer. Het jongetje houdt een paar scheenbeschermers voor mijn neus en geeft aan dat deze eerst omgedaan moeten worden en daar dan de sokken overheen moeten worden getrokken. Pffft. Ik maan de andere jongetjes hun sokken weer naar beneden te trekken en hun scheenbeschermers tevoorschijn te toveren en om te doen. Even later wanneer ik alle sokken weer omhoog heb getrokken en vier paar veters heb gestrikt, kom ik trots met vier aangeklede voetballertjes de kleedkamer uit. Maar niemand heeft oog voor deze prestatie. Iedereen is druk bezig met de warming up en mijn jongens rennen meteen naar de rest van hun teamgenootjes.

Hoelang duurt zo’n wedstrijd eigenlijk
Na vijf minuten langs de rand van het veld te hebben gestaan, vraag ik me af of de wedstrijd niet moet beginnen. Ik wil graag Rocco zien spelen en hem toejuichen en aanmoedigen. Een goede supporter en moeder zijn ondanks de ijzige kou. Want om eerlijk te zijn, is het enige waaraan ik kan denken warmte. Helaas is er geen kantine aanwezig waarin ik kan schuilen tegen de koude. Het ziet er naar uit dat ik de hele wedstrijd langs de kant zal moeten staan. Geen prettig vooruitzicht. Ik spreek mezelf moed in door te hopen dat de hele kleine voetballertjes vast niet twee keer 45 minuten spelen maar twee keer dertig of misschien wel twintig minuten.

Maar dan komt de trainer naar me toelopen en zegt dat het toernooi over een kwartiertje begint. Ze spelen geen wedstrijd op dit nivo maar zetten circuitjes uit van voetbalspelletjes waar telkens twee teams van vier spelertjes tegen elkaar strijden. Het zal ongeveer tot vijf uur duren. Ik kijk op mijn horloge en zie dat het pas drie uur is…

Eindelijk begint het toernooi. De jongetjes lijken onvermoeibaar terwijl ik ondertussen vecht tegen de kou. Ik heb mijn gevoerde capuchon van mijn jas over mijn hoofd getrokken en volg als een zombie het team van Rocco van circuit naar circuit. Overdreven moedig ik ze aan als een middel om warm te blijven. Ze doen het goed. Soms winnen ze en soms verliezen ze maar ze blijven enthousiast.  Zo onopvallend mogelijk vecht ik ook nog eens tegen een opkomende plas. De toiletten durf ik hier niet aan en ik kan ook geen onopvallende bosjes vinden waar ik me even terug kan trekken. Ik kan niet wachten tot het toernooitje is afgelopen.



Eindelijk het laatste circuit
Maar dan, zeven circuitjes later en twee bevroren voeten en een verkrampte blaas verder, klinkt het verlossende signaal voor het laatste circuit. Een spelletje waarbij twee teams één tegen één tegen elkaar strijden om de bal en vervolgens moeten proberen te scoren. Elk teamlid heeft een nummer dat op afroep in actie moet komen. Rocco heeft nummer drie. De nummer 1, 2 en 4 zijn al geweest en het staat 1-1. Ik moedig Rocco aan op te letten maar hij is duidelijk met zijn gedachten ergens anders. Wanneer zijn nummer wordt geroepen, rent hij niet op de bal af, maar duikt hij naar de grond. De tegenstander scoort moeiteloos maar trots rent Rocco naar me toe. Met in zijn hand de grootste worm die hij ooit heeft gevangen.

Wanneer we een dik uur later thuis zijn, ik eindelijk heb geplast, we beiden een warme douche hebben genomen en aan de warme chocolademelk zitten, komt pappa binnen. Hij vraagt of Rocco nog heeft gescoord. ‘Ja zeker!’, antwoorden we. ‘En hoe!’